Toen ik jong was, maakte mijn moeder zelf haar kleren, kwam er een scheur in dan werd dat liefdevol hersteld of verknipt tot een kledingstuk voor de kinderen. Nadat het vervolgens als schoonmaakdoek of stoflap tot op de draad was versleten, werd het meegegeven aan de voddenboer. Mijn vader die aannemer was, gaf mijn broer en mij, als we met hem meegingen de bouw op, vaak de opdracht om het bekistingshout spijkervrij te maken. Het hout was dan weer opnieuw te gebruiken evenzo de spijkers die we met veel moeite hadden recht geslagen.
Een proces dat net zo lang doorging tot het hout alleen nog maar geschikt was om in de kachel te stoppen die tijdens de koude wintermaanden de schuur moest verwarmen waar machines en materiaal werden opgeknapt. Voor het oud ijzer en de schillen kwam Thijs Markwat langs. Het puin dat bij een verbouwing vrij kwam, werd door de buurman opgehaald, die vulde er de gaten mee in de Bilderdammerweg. Het afval dat niet werd opgehaald, werd in de grond begraven met de gedachte dat de natuur de rest wel zou afbreken.
Met de opkomst van de consumptiemaatschappij werd deze ‘kringloop’ doorbroken. Het consumeren werd een doel op zich en vuilnis werd een onderdeel van het proces. Steeds weer werd er iets nieuwers en beters voorgeschoteld dat we zeker moesten hebben. Spullen werden gemaakt om binnen afzienbare tijd door andere spullen te vervangen. Van een maakcultuur zijn we naar een koopcultuur gegaan. Als je veel dingen zelf kan maken en repareren, heb je er een relatie mee en dan gooi je niet zomaar iets weg.
Wanneer die wordt verbroken, is het een stuk makkelijker. We spreken niet voor niets van een wegwerpmaatschappij. Waar de spullen uiteindelijk naar toe gaan en wat voor invloed dat heeft, daar sta je niet bij stil. Achteloos gooi je in de gootsteen overbodige medicijnen weg, niet beseffend dat via het drinkwater een minuscule hoeveelheid weer terugkomt. Idem bij het weggooien van plastic, bij het eten van vis en zelfs ademhalen komt daar iets van terug in het menselijk lichaam.
Ook de natuur maakt afval; blaadjes vallen van de bomen, dieren poepen, piesen en sterven. Dit proces van vergaan heeft echter een heel andere omlooptijd dan petflessen en conservenblikjes. Het plastic bekertje dat vijf minuten als koffiehouder dienst heeft gedaan, doet er zo’n 450 jaar over om weer in de kringloop te worden opgenomen.
Bij aanschaf van onze spullen zullen we ons meer en meer moeten afvragen van het waarom. Heb ik het wel echt nodig of laat ik mij meeslepen door de gedachte dat dit mij gelukkig maakt. Maar voor hoe lang? De bevrediging is vaak maar van korte duur en de leegte blijft. En wat als ik het weer wil weghebben, waar gaat het dan naar toe? Wat betekent dat voor de wereld waarin ik leef?
Toen vorige week donderdag in de Raad het onderwerp ‘Inwonersparticipatie afvalbeleid’ werd behandeld, werd afgesproken om te spreken van ‘Van afvalbeleid naar grondstoffenbeleid’. Een landelijk ingevoerde benaming afgekort met het woord VANG. Het suggereert dat het afval dat we produceren geen enkel probleem is. Het is enkel een kwestie van goed scheiden, dat levert zelfs grondstoffen op. Ons geweten is gesust en we kunnen op de oude manier verder.
“Maar zo werkt het niet, afval is wel degelijk een probleem en als we dat willen aanpakken, moeten we ook onder ogen zien wat de schaduwzijde van onze verlangens is. We zullen minder spullen moeten willen kopen,” aldus filosoof Lisa Doeland
Op verschillende terreinen is een tegenbeweging gaande. Chefkoks pleiten voor de simpele keuken, opruimgoeroes schrijven boeken vol hoe te ontspullen, modeontwerpers pleiten voor buy less choose well, de Tiny House Movement groeit en we halen zingeving uit het streven naar zero waste. En in de kunstwereld is er een hernieuwde aandacht voor Minimal Art en Zero (museum Voorlinden).
Hopelijk zal de mogelijkheid die de burger gegeven wordt om mee te denken, mede van invloed zijn op zijn houding tot wat hij aanschaft.