Door: Pierre Tuning. Pennenstreek 477. Op donderdag 14 december 2023 zou Gerard Reve honderd jaar zijn geworden. Een goede reden om terug te gaan naar het begin van de jaren ’60, toen ik de schrijver interviewde voor de schoolkrant van het Amstelveense Casimir Lyceum. De achttienjarige scholier die ik toen was, was erg onder de indruk van de debuutroman De avonden van Gerard Kornelis van het Reve (zoals hij toen nog heette). Voor de boekenbonnen die ik voor mijn zestiende verjaardag had gekregen, had ik bij boekhandel Jager zijn Verzameld werk gekocht, dat behalve De avonden ook ‘De laatste jaren van mijn grootvader’, ‘De ondergang van de familie Boslowits’ en ‘Werther Nieland’ bevatte.
Het was, na de ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt in Het Parool, waarmee ik ben opgegroeid, het beste en meest indrukwekkende dat ik ooit gelezen heb. Vandaar, dat ik de moed had, de bewonderde schrijver te vragen voor een interview. En dat is gelukt. Onderstaande tekst is dezelfde als die ruim zestig jaar geleden in de schoolkrant heeft gestaan. Er is niets aan veranderd.
GESPREK MET GERARD K.
Een oud, smal grachtje in het centrum van Amsterdam. Zon en rust. Ik loop langs de oude huizen tot het juiste nummer is bereikt; een oude groene deur met een keurig naamplaatje boven de bel: G. K. van het Reve.
Aanbellen; de deur wijkt met een klik terug. Ik loop een pikdonker gangetje door, waar het ruikt naar oud hout en mensen. In de hoeken en tussen de traptreden zijn fel glinsterende fietslampjes gemonteerd (“ja, die heb ik zelf aangelegd; een transformator, ‘t kost bijna niets aan stroom”). Aan het einde van de gang zijn de mededelingen op zijn kamerdeur door het invallende daglicht zichtbaar; het meest valt een groot bord op: een rood geschilderd doodshoofd met daaronder het woord DANGER (“meegenomen van een schietbaan bij Parijs; maar iedereen denkt dat het Engels uitgesproken moet worden”).
Van het Reve laat mij binnen en toont mij het langverbeide schouwspel van zijn levenden lijve. Na de begroetingsceremonie verdwijnt hij om een biertje te halen. Ik ben even alleen in de lichte ruime kamer. Op een van de boekenplanken die met elkaar een kleine wand geheel bedekken – de boeken zien er zeer gelezen uit, bijna de helft is Engels – staart het starre hoofd van een etalagepop. Aan weerskanten staan haar afgehakte handen, stijf rechtop. Voor de boekenkast op de grond mediteert een vrij groot boeddhabeeld, een geelkoperen r.k.-kruisje hangt om de hals. In een hoek staat een bloemenbak met welverzorgde plantjes en een menselijk schedel (“uit de catacomben van Parijs”). Aan de met een rietmat bedekte schoorsteen (alles is zelf ingericht en de kamer maakt een zeer ordelijke indruk) hangt een prentje; in de lijst gestoken een kaartje met het opschrift “Keep Smiling”. Verder hangen nog aan de wand een Dufy-achtige plaat en een donkerkleurige rechthoek, waarop gesoldeerde vormen zijn aangebracht.
Hij komt tegenover mij zitten en schenkt het bier in. Ik zie een forse kop, die er verrassend jeugdig uitziet voor 38 jaar (“b!ijkbaar goed geconserveerd”). Zijn goed Nederlands is met ‘n licht Amsterdams accent, dat van een v een lichte f maakt. Het is te merken, dat hij zich zo juist mogelijk tracht uit te drukken. Bij alles, wat hij zegt, haalt hij voorbeelden aan om zijn betoog toe te lichten.
Hermans
“Je weet waarschijnlijk wel, dat ik een grote bewondering heb voor W. F. Hermans. Het is een briljant auteur. Hij heeft veel meer registers, die hij van het schrijversorgel kan opentrekken dan ik. Ik ben voor alles goed in het wroeten in de treurnis van de Nederlandse huiskamer. Het is waar, dat Hermans minder in zijn stof doorwerkt. Mijn Werther Nieland, wat ik het beste vind wat ik totnutoe geschreven heb, ben ik begonnen als een roman in twee delen: zijn jeugd, en als volwassene. Ik heb het vijftien keer herschreven en er is een novelle overgebleven, waarin de geesteszieke moeder van zijn vriendje een overheersende rol is gaan spelen.
Je kunt alleen jezelf als maatstaf nemen bij alles, wat je schrijft; de mening van anderen is onbelangrijk. Maar Conserve van Hermans (het eerste van de Drie Melodrama’s) lees ik zeventien keer per jaar. Het is telkens weer ontroerend voor mij, dat iemand die nog zo jong was – hoe oud zou hij geweest zijn; een jaar of twintig misschien – al zo zuiver de verhouding tussen de hoofdpersoon en diens halfzusje heeft kunnen weergeven. Ik was vroeger nogal bevriend met Hermans, maar we hebben ruzie gehad. Er is bijna niet om te gaan met die man. Hij heeft na de oorlog ook nog dat Mandarijnen op Zwavelzuur geschreven, waarin scheldpartijen op allerlei personen voorkomen. Er staan zelfs controleerbare onjuistheden in. Over het algemeen kun je in de literaire wereld iedereen voor alles wat lelijk is uitmaken, maar dit was toch wel te gek. Van Oorschot wil het dan ook niet meer uitgeven. Overigens een heel groot schrijver, Hermans.”
School
“Over mijn middelbare schooltijd heb ik nog niet geschreven. Dat was dan ook een ellendige rottijd; verschrikkelijk. Is het onderwijs tegenwoordig nog zo slecht? Ik ben indertijd voor de vierde klas van school gegaan – inderdaad, het Vossius. Tot zeer lang daarna heb ik een minderwaardigheidscomplex gehad, omdat ik dacht een maatschappelijke mislukkeling te zijn. Ook droomde ik er vaak van. Totdat – en dat is pas enkele jaren geleden gebeurd – iemand in een droom tegen me zei: “Maar het geeft toch helemaal niets!” Ik beaamde het en sindsdien ben ik er overheen.
Ik heb het nogal arm gehad. Rijkdom maakt niet gelukkig, maar armoede is zo tijdrovend. Op het ogenblik gaat het wel weer wat beter. Ik verdien wat met het vertalen van toneelstukken; aan mijn boeken houd ik geen geld over. Ik geloof wel, dat mijn toekomst ligt bij het toneelschrijven. Toneel moet veel directer zijn dan bijvoorbeeld een roman. Het moet onmiddellijk door de toeschouwer begrepen worden, terwijl bij een roman gelegenheid is voor herlezen en nadenken.”
Traditie
“De zogenaamde moderne schrijvers: ze zijn tegen de burgerlijkheid, tegen de gevestigde moraal enz., maar als je ze gaat ontleden, blijft anarchie over. Ik geloof wel, dat ik voortga op de traditie van Hollandse realisten en de neo-romantici. Ik ben een boek aan het lezen over laatstgenoemden. Daaruit blijkt ook, dat het keurige jongens waren met een net pak en een stropdas. Neem die jongens zoals Harry Mulisch, die geen verantwoording willen aanvaarden en alles van zich afschuiven. Ze gaan tekeer tegen de burgerlijkheid, maar in werkelijkheid zijn ze losgeslagen kleinburgers. Natuurlijk worden jonge mensen aangegrepen door die rebellie. Ik herinner me, dat ik blij was, toen de oorlog was uitgebroken. Er kwamen vliegtuigen over en ik hoopte vurig, dat de oorlog echt zou komen. Alleen maar, omdat er iets tegen de gevestigde orde inging.
Vinkenoog is in zekere zin nog een vrij integere figuur. Hij voert zijn publiciteit ook veel naïever dan de anderen en zal dan ook wel spoedig verdwijnen.”
Dichten
“Met Tirade bemoei ik mij bijna niet. Ook niet met de gedichten: als ze maar kort zijn. Een gedicht moet volmaakt zijn, anders wordt het lachwekkend gewauwel. Een voorbeeld van een gedicht, dat naar mijn mening volmaakt is: ‘Ik, kleine slaaf van poëzie en taal’, van Gerard den Brabander. Die jongen had wat gedichtjes geschreven en is toen aan de drank geraakt. Daarna hebben ze hem er een jaartje afgehouden, maar het hielp niet. Hij zal nu wel dood zijn – ze sterven als de vliegen tegenwoordig.”
Feest
“Alle figuren in het Verzameld werk [De avonden, Werther Nieland, De ondergang van de familie Boslowits en De laatste jaren van mijn grootvader – PT] hebben in werkelijkheid bestaan. Alles is echt gebeurd. Alleen is de realiteit soms zo toevallig, dat het voor de lezer niet aanvaardbaar zou kunnen zijn. Dan heb ik tijd of plaats verschoven. De dromen in De avonden heb ik niet allemaal zelf gehad; enkele zijn mij door anderen verteld. Men heeft wel eens een feest willen geven, waarop alle personages uit De avonden uitgenodigd zouden worden. Dat is toen goddank niet doorgegaan.
Maurits heb ik enkele jaren geleden nog eens ontmoet. Ik weet niet, wat er van hem terechtgekomen is. De grote misdaad? Nee, daar had hij te weinig allure voor.”
Aalsmeer, september 1961
4 reacties
Reve’s biograaf Nop Maas dateert het interview in de schoolkrant van het Casimir Lyceum twee jaar te laat; in voetnoot 105: ‘”Casimyriade” van herfst 1963’.
Hij had kunnen weten dat het op het adres Oudezijds Achterburgwal 55 plaatsvond en niet op de Eerste Rozendwarsstraat 5, dat Reve pas in augustus 1963 betrekt. Dat is geen ‘oud, smal grachtje’ en heeft geen ‘pikdonker gangetje’.
Het interview vond dus in de zomer van 1961 plaats; het werd pas in de late herfst van 1961 gedrukt – en kon ik het naar hem opsturen. Hij reageerde met de volgende brief:
G. K. van het Reve
Amsterdam, 14 januari 1962
Oudezijds Achterburgwal 55
Zeer geachte Heer Tuning,
Ik dank u zeer voor het exemplaar van uw schoolblad.
Het interview vind ik goed en raak, lang niet altijd vleiend voor me, maar een proeve van scherpe observatie en ontleding. Soms ben ik geschrokken van de nauwgezetheid, waarmee u als terloops bedoelde, maar daarom des te onthullender opmerkingen hebt geregistreerd.
U hebt niet alleen de buitenkant van de geïnterviewde verkend, maar bent goeddeels in zijn wereld doorgedrongen, wat ik de hoogste lof vindt, die men een interviewer kan toezwaaien.
Ik wens u veel goeds en ben
uw
GerardK.vanhetReve
Wat trok mij aan? Ik heb de minutieuze beschrijving van ‘de treurnis van de Nederlandse huiskamer’ altijd hilarisch gevonden. Ik kan mij voorstellen dat het beschrijven van de beklemming als beklemmend wordt ervaren; voor mij was het bevrijdend. Reve: ‘Het schrijven is een kwelling, ja, misschien niet voor Anne H. Mulder, volgens wie je een hengselmandje met een sopje moet schoonboenen en daarna met was inwrijven en er dan flessen wijn in zetten, fleurige doeken daartussen, een bosje peterselie, en dan moet je, met dat mandje aan de arm, bij verrassing, bij vrienden aangaan, en “fluiten onder een raam, omdat het zomer is”.’
Pierre, ik vind jouw tekst ook zeer goed en lezenswaardig. In latere interviews was Reve niet meer zo normaal toegankelijk.
Pierre wat trok jou in zijn boeken aan. Veel mensen praten heel positief over zijn boeken en nee dat snap ik niet. Ik herkende mij niet in de doelgroep en vond het erg beklemmend. Wanneer ik de Avonden zou herlezen waar zou ik dan op moeten letten?