Schotsiebommen

Wie, zoals ik, zijn kinderjaren doorbracht in de jaren 70 en 80 zal, net als ik, het gevoel hebben dat het elke winter ijspret was. Misschien net zo gekleurd als de verhalen van oude ooms en (vooral) tantes dat het vroeger in hun tijd altíjd een witte kerst was. Misschien was het niet ieder jaar dat de ijzers onder konden maar vast en zeker vaker dan de laatste decennia.

En als de dooi dan inzette en je eigenlijk ook wel weer klaar was met dat onhandige geschuif op die houtjes met oranje veters, zat er nog iets moois in het verschiet. Iets wat veel avontuurlijker was. Waar het hart sneller van ging kloppen. Waarbij je vol spanning  uitkeek naar het einde van de schooldag. En waarbij je hoopte dat de temperatuur niet zo snel opliep als die van de centrale verwarming in het klaslokaal. Dan zou er immers te weinig ijs overblijven voor het ultieme spel: schotsiebommen!

Mijn kinderen kennen het niet. Hun vriendjes al evenmin. Onze jongste van elf heeft er de ultieme leeftijd voor maar was er helaas niet voor te porren. En ik had geen zin om het voor te doen maar dat had een reden. Daarover straks meer.

Een bezigheid voor jongens met lef, dat schotsiebommen. Uit te voeren op een sloot die niet al te breed is. Hooguit een meter of vier en zodat je met enkele ferme stappen de overkant kan halen. Door achter elkaar naar de overzijde te stampen, ontstaan er scheuren in het ijs. Soms een gat waarin een voet weg kan zakken. ‘Natzeik’ heb je dan. Altijd lachen als iemand anders dan jijzelf de eerste was die dat overkwam. Wanneer de scheuren los laten, ontstaan er schotsen. Eerst grote en naarmate het spel vordert, steeds meer kleinere. En dan is het zaak om over die dansende schotsen te overkant te halen. Rennend, balancerend, liefst vliegend als het je beurt was. En dan te hopen zonder nat pak thuis te komen. Maar dat lukte eigenlijk nooit. Van een natte broekspijp tot helemaal kopje onder. We maakten alles mee. En omdat het voorjaar in de lucht hing, was het nooit heel erg koud en een warme douche niet ver weg.

Waarom ik het mijn jongens niet voordeed, had te maken met een voorval wat mij deze recente vorstperiode overkwam terwijl het nog volop vroor. Mensen die mij kennen weten dat ik oproepkracht ben van onze lokale uitvaartonderneming. Al 25 jaar ben ik daar als drager actief. Vanaf ons huis kan ik de begraafplaats zien liggen, echter, om er te komen moet je twee sloten over. Normaal gesproken pak ik de fiets en laat ik die sloten links liggen maar deze dag besluit ik in mijn driedelig dragerspak over het ijs te gaan. Met een gevoelstemperatuur van minus tien graden moet dat kunnen

Op de breedste sloot wordt al dagen geschaatst, dat is dus geen probleem. Even een praatje met een buurman die de baan veegt en dan huppakee het weiland door. Een knipoog naar de sloom opkijkende pony en daar is de volgende hindernis in de vorm van de smalle sloot waar ik lachend op het ijs stap. Ik ben nog nooit zo snel op mijn werk geweest denk ik geamuseerd. Maar (u voelt hem vast en zeker al aankomen) terwijl ik ongeveer op het midden van de sloot ben aanbeland, hoor ik een luid gekraak onder mijn keurig gepoetste zwarte schoenen. ‘Kraakijs is geen breekijs’ flitst er nog als oude wijsheid door mijn hoofd om mezelf gerust te stellen. Maar nog geen seconde later versplintert de ijsvloer en zak ik met mijn nette pak ruim een halve meter lager de ijskoude modder in. ‘Natzeik’, denk ik. En niet zo weinig ook. Gelukkig staan er geen vrienden op de kant die me uitlachen.

Ik wurm mezelf uit het wak, en hijs mezelf op het droge. Maar wat nu? Om terug naar huis te gaan en een schone outfit te halen is geen tijd meer. In het toilet van de aula boen ik vlug mijn broek  met handdoeken die daar hangen, de modder in en aan mijn schoenen spoel ik af onder de kraan. Nat zijn ze toch al. En zwart gelukkig ook. Net als mijn broek, dus opvallen doet het vast niet. Ik voel mijn door de scherpe randen van het ijs opengereten schenen prikken. De kou verdooft nog niet. Met een ‘niets aan de hand gezicht’ voeg ik me bij mijn collega’s en wacht af of ze iets aan mij kunnen zien. Dat is niet het geval waarna ik mijn verhaal opbiecht. Toch nog lachende vrienden op de kant…

Tijdens de wandeling naar de laatste rustplaats van de overledene voel ik mijn broek langzaam bevriezen. De plooien hebben nog nooit zo strak gezeten. In gedachte hoor ik de nabestaanden bij de koffie met cake het over mij hebben: “die ene drager was wel een beetje stijf…”

U begrijpt, de lust om te schotsiebommen was er niet meer.

Arjen Vos hanteert sinds zijn middelbare schooltijd de camera, en later ook pen en toetsenbord. Mede-oprichter en thans hoofdredacteur van AalsmeerVandaag. Altijd geïnteresseerd in mensen. Chaotisch, jongensachtig, vader van vier kinderen.

2 reacties

  1. Nou Arjen Vos,

    Weet het nog als de dag van gisteren whahaha, we woonde in de zelfde straat…. waren zeker mooie tijden vroeger….

    Wel jammer dat er zoveel dingen nu anders zijn met de jeugd… en wat wij toen allemaal nog konden doen????

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *





banner_martinez
adv desiree klein
mjk-advies
LJ-de-Vries
S4H
flower art museum
historische tuin
adv-Toneel
banner_martinez
adv desiree klein
mjk-advies
LJ-de-Vries
S4H
flower art museum
historische tuin
adv-Toneel