De column van vandaag is wat later dan u van ons gewend bent. Het is tenslotte vakantietijd. De halsoverkop benoemde columnist van dienst schrijft zijn stuk vanuit Normandië. Oude en nieuw te maken jeugdherinneringen trekken voorbij. Een telefoontje doet Arjen beseffen dat de oorlog nooit ver weg is.
Door Arjen Vos. In de zomer van 1979 stouwden we onze Renault 6 vol kampeerspullen en tuften met het gezin naar Normandië. Kort daarvoor raakten de mannelijke leden van ons gezin, dat wil zeggen vader, broer en ondergetekende, in de ban van D-Day vanwege de film De Langste Dag die rond de meidagen op tv vertoond werd. En nu gingen we daar zelf naartoe. Naar de landingsstranden die van zulke grote betekenis waren geweest in de Tweede Wereldoorlog. Voor een jongetje van tien natuurlijk een ongekend avontuur. Het voelde een beetje alsof ikzelf aan een invasie mee ging doen. We landden op een oersaaie camping in het havenstadje Port en Bessin en de regen maakte het er niet veel vrolijker op. Maar er was zoveel te zien en te ontdekken dat ons die nattigheid niet veel kon schelen. We hoefden niet ver te zoeken naar sporen uit het verleden want bovenop de kliffen vonden we roestige stukjes metaal die we niet anders dan als bomscherven konden kwalificeren. Daarmee hield het nog niet op want na een beetje schrapen in de bovenste grondlaag, ontdekten we tot onze verbijstering een aantal verpulverde landmijnen. Als verroeste potdeksels zigzag neergelegd. Uit het duinzand zeefden we de verdere vakantie nog vele kogels. Sommige zelfs nog ‘scherp’, voorzien van huls. Zo kwamen we na twee weken met een doos vol opmerkelijke oorlogssouvenirs thuis.
Nu zijn we hier opnieuw neergestreken. Met onze twee jongsten op een veel gezelliger camping dan destijds. Natuurlijk heb ik ze verteld over de vondsten van 40 jaar geleden, een verhaal wat ze nauwelijks kunnen geloven. Ik raak opnieuw in de ban van de gebeurtenissen die zich hier hebben afgespeeld en ik zie: mijn jongens ook. Ze zuigen zich vol met informatie en we verbazen ons allemaal over de gekte van de oorlog. Jongens van 19, de leeftijd van onze oudste zoon die mee is, die vanuit een landingsvoertuig een loodregen en een vrijwel zekere dood tegemoet liepen op die zesde juni 1944. Je mag toch hopen dat zoiets krankzinnigs nooit meer nodig hoeft te zijn.
Maar de oorlog is nooit ver weg. Ook in het gewone leven kan het soms flink tekeergaan en wordt er gestreden op leven en dood. Die strijd komt ineens heel dichtbij als ik naast een Shermantank sta op een heuvel in Arromanches en mijn telefoon voel trillen. Mijn dochter aan de lijn met de droeve mededeling dat collega Ellen de strijd tegen haar ziekte heeft verloren. Ik ben even van de wereld. Die arme Ellen. Veel te jong, veel te vroeg. Ik voel de pijn steken van een echtgenoot en twee jongens die zonder vrouw en moeder achterblijven. Van familie, vrienden en Finnemacollega’s die haar ongelooflijk gaan missen. En ik besef dat lijden en sterven ook in vredestijd verdomd veel raakvlakken met oorlog hebben.
Eén reactie
”Het verleden is levend, dat moet je levend houden”.
Bedankt voor dit mooie verhaal, met helaas een zeer droevig einde.
Heel veel sterkte gewenst voor familie en vrienden.
Mardina Buis.