In eerdere columns heb ik het wel eens verklapt. Ik ben een geboren en getogen Amsterdammer. Mijn wiegje stond in Amsterdam-Noord en ik ben opgegroeid in Amsterdam-West. Mijn jeugd speelde zich af tussen asfalt en beton. Tijdens vakanties schrok ik ’s nachts wakker van die oorverdovende stilte. Ik miste het geluid van het immer aanwezige stadsverkeer. Ajax was en is altijd mijn kluppie geweest.
Mijn Amsterdamse vrienden hebben nooit begrepen dat ik naar Kudelstaart ben verhuisd. Ze keken me vol onbegrip aan. “Kudelstaart?” zeiden ze dan, “daar wil je toch nog niet dood worden gevonden?” Jarenlang heb ik ze verteld over het grote geluk dat ik hier ervoer. Sommigen durfden me zelfs op te zoeken, zoals zij het noemden, in dit “godverlaten gat”.
Dan sprak ik met ze over de overeenkomsten tussen onze hoofdstad en Kudelstaart. Zij hebben Ajax, wij hebben RKDES. En net als Ajax dat internationaal doet, schopt RKDES hier ook geen deuk in een pakkie boter. Zij hebben de Hells Angels, wij hebben onze eigen hangjongeren. Kleine crimineeltjes in de dop met hun scootertjes. Voor je drugsbehoefte kun je bij hen terecht. Die komen er wel, zijn goed bezig.
En voor burengerucht hoef je echt niet in Amsterdam te wonen. Mijn bovenbuurman, een Amsterdammer, dat dan weer wel, wist daar wel raad mee. Als Ajax speelde, hoefde ik de radio niet aan te zetten. Zijn gejuich en gescheld gaf uitstekend het scoreverloop aan. Hij wist vanaf zijn balkon in zijn eentje goed verbaal tegenspel te bieden aan de opgroeiende Kudelstaartse jeugd incluis eerder genoemde hangjongeren.
De goede man heeft vorig jaar zijn Kudelstaartse woning weer verruild voor een plekje in Amsterdam. Heimwee. En over burengerucht gesproken, ik heb op deze plek al eerder mijn ongenoegen geuit over het gebeier van de plaatselijke religieuze instelling. Nee, daarvoor hoef je ook niet naar Amsterdam. Hebben we allemaal zelf.
Mijn Amsterdamse vrienden denken dat de plaatselijke Kudelstaartse bromsnor op een varken rijdt en met pijl en boog schiet. Ik vertel dan altijd vol trots dat we onze eigen motoragent hebben. En als ze dan wat meewarig naar me zitten te staren, begin ik altijd over de tegenstellingen.
Kudelstaart ligt aan de rand van het Groene Hart, zeg ik dan. Binnen vijf minuten fiets ik midden tussen de weilanden met koeien en schapen en langs sloten met waterhoentjes, futen, eenden, reigers en zwanen. Vanuit mijn appartement kijk ik uit op een vijver waar in de zomer zwanen broeden en eenden elkaar de tent uitvechten. Maar, werpen mijn vrienden dan tegen, in Amsterdam heb je drijfsijssies, vliegsijssies en schijtleisters. En ze hebben ook groen. Het Vondelpark en het Amsterdamse bos. Dat je daar op een zonnige zondag over de hoofden kunt lopen, vinden ze alleen maar gezellig.
Tja, misschien moet ik maar accepteren dat Kudelstaart de rust heeft, de stilte, de natuur, de Westeinder, het mooie uitzicht en dat Amsterdam het uitgaansleven heeft, de theaters, de terrasjes, de bruine kroegen, de stadsparken, de grachten, de geveltjes. Het zijn gewoon aparte werelden.
Binnenkort ga ik Kudelstaart weer verruilen voor Amsterdam. Ik keer weer terug op het oude vertrouwde nest. Samenwonen met mijn lief. Ik heb hier met enorm veel plezier gewoond, genoten van alles wat dit mooie dorp te bieden heeft. Kudelstaart, ik weet niet wat ik zonder je zou moeten, maar ik ga het gewoon proberen.
Adieu!